Wat is de betekenis van Toeziener?

2024-04-29
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

toeziener

Pers. wiens functie het is toezicht te houden; opzichter, inspecteur; - (gewest.) ook: toeziende voogd. Ik durf niet goed doordenken over de verhouding van weleer tussen toeziener en arbeider. Misschien was ze fatsoenlijker dan ik vermoed en was het vooral de staat van ondervoeding bij de bewoners uit deze streek, die ze onder de onvermoede last va...

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Toeziener

m. (-s), 1. (veroud.) toeschouwer; 2. (veroud.) iem. die lijdelijk toeziet; 3. (veroud., nog gew. in Z.-Ned.) toezichter, opziener; 4. (gew. in Z.-Ned.) toeziende voogd.

2024-04-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

toeziener

m. -s; opzichter; aanschouwer.

2024-04-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

toeziener

('toe) m. (-s) hij die toeziet, inz. opzichter.

2024-04-29
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Toeziener

Toeziener - m. (-s), toekijker, aanschouwer; — opzichter.