Wat is de betekenis van toef?

2024-04-27
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

toef

(2001) (euf.) vrouwelijk geslachtsdeel. • (Seksuele volkstaal en eufemismen op Wikipedia. 2009) • 'Toef, sleuf, zure hut,' vervolgde Olga. 'Kerf,mossel, kloof, schotwond,' vulde ik aan. (Jacqueline de Jong: Toegift: memoires van Corry Brokken. 2011) • ‘Pruim, trut, muts, krater, voeg, egel, poffertje, etui, grot, doos, stortg...

2024-04-27
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

toef

toef - Zelfstandignaamwoord 1. een bos(je), pluk(je), tuilt(je), een bosje van iets ze heeft een rare toef haar op haar hoofd een toefje peterselie 2. een (grote) klodder een toef slagroom op het roomijs...

2024-04-27
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

toef

toef - zelfstandig naamwoord 1. een bosje van iets ♢ ze heeft een rare toef haar op haar hoofd 2. een grote klodder ♢ ze spoot een toef slagroom op het ijs Zelfstandig naamwoord: toef ...

2024-04-27
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Toef

[Fr. touffe] bos, tuil, pluk; ook: kuif.

2024-04-27
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

toef

getoef, versuim, bly, draal, wag.

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Toef

I. m., g. mv., (VI.) 1. vriendelijke of vleiende bejegening, liefkozing: het beestje deed haar veel toef aan; 2. vriendelijk onthaal, hartelijke ontvangst; 3. tegemoetkoming: die jongen krijgt thuis veel te veel toef. II. m. (-en), 1. bos, pluk, dot: een toef haar; kuif: iem. bij zijn toef grijpen; 2. tuiltje, boeket...

2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

toef

v. toefen (Fr. touffe: dot, vink, bos).

2024-04-27
Woordenboek voor praktische kennis

Dr. L.M. Metz (1937)

Toef

Tuil, ruiker, kuif, bundel. Een toefje rozen. Toefjesleeuwerik. De toef (krop, dichtgebonden einde) van een zak.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

toef

v. (-en) [Fr.] bos, pluk : een haar.