Wat is de betekenis van Teweeg, tewege?

2025-07-16
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Teweeg, tewege

bw., (Zuidn.. fig.) op weg, op handen enz. : hij is priester teweeg, hij wordt binnenkort priester; ik was juist teweeg om uit te gaan, op het punt om uit te gaan.

2025-07-16
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

teweeg, tewege

in de Z.-N. zegsw. teweeg zijn, op het punt staan.