te zijnen huize
bij hem thuis. bij hem thuis; in zijn huis; te zijnent. Voorbeelden: De ontmoeting met Jan Blokker vindt plaats in de ochtenduren ('Ik ben een ochtendmens') te zijnen huize in de Amsterdamse binnenstad. Om hem heen, zover het oog reikt, een overdaad aan ordelijk gerangschikt boekenbezit, waarin de categorie non-fictie domin...