tapper
kroegbediende, -houer.
Van Dale Uitgevers (1950)
m. (-s), 1. verkoper van wijn, bier en sterkedrank, kroeghouder, herbergier. 2. iem. die sap uit bomen tapt.
M. J. Koenen's (1937)
m. tappers (hij, die zijn bedrijf maakt van het tappen van wijn, bier of sterke drank aan het publiek, herbergier; in ‘t alg. iem., die tapt in versch. bet.).
Jozef Verschueren (1930)
('tappər) m. (-s) 1. Algm. hij die tapt. 2. Inz. herbergier, kroeghouder, slijter.
J.H. van Dale (1898)
Tapper - m(-s), iem. die tapt; verkooper van wijn, bier en sterke dranken, kroeghouder, herbergier, slijter. TAPSTER, v. (-s). TAPPERIJ, v. (-en), tapperswinkel, kroeg, wijnhuis; —, gmv. tappersbedrijf, -nering.
I.M. Calisch (1864)
Tapper, m. (-s), verkooper van wijn, bier en sterke dranken, kroeghouder, herbergier, slijter. *-IJ, v. (-en), tapperswinkel, kroeg, wijnhuis; tappersbedrijf, -nering.
Cornelis Kiliaan (1573)
1. Promus, suppromus. 2. Tabernarius, caupo: zythopola, oenopola. 3. Cotylista, heminarius institor, minutarius venditor.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: