Wat is de betekenis van tandeloos?

2024-04-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

tandeloos

tandeloos - Bijvoeglijk naamwoord 1. zonder tanden De luiaard is een tandloos zoogdier. 2. (figuurlijk) machteloos Die organisatie is niets meer dan een tandeloze praatclub. Woordherkomst afgeleid van tand met het invoegsel -e- met het...

2024-04-28
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

tandeloos

tandeloos - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: tan-de-loos 1. zonder gebit, zonder tanden ♢ het oude vrouwtje had een tandeloos mondje Bijvoeglijk naamwoord: tan-de-loos de/het tandeloze ...

2024-04-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Tandeloos

adj., sûnder tosken; — gebit, gaffels pl., gavels pl., gabels pl.; met tandeloze mond, holmûlich.

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Tandeloos

bn., geen tanden (meer) hebbend: een tandeloos besje ; — (nat. hist.) tandeloze dieren, verouderde naam voor een orde van zoogdieren (Edentata) waarvan sommige soorten volstrekt geen tanden hebben, terwijl andere alleen de snij- en hoektanden missen ; de luiaards, de gordeldieren en de miereneters behoren er toe.

2024-04-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

tandeloos

1. bn. (zonder tanden): een tandeloze best; 2. tandelozen, m. mv. (aardvarkens, schubdieren en Z.-Amerikaanse tandarmen; Lat. edentata).

2024-04-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

tandeloos

('tandəlo:s) bn. (...loze) en bw. zonder tanden.

2024-04-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Tandeloos

bn., geen tanden (meer) hebbend: tandeloze dieren, verouderde ben. voor de tandarme dieren.

2024-04-28
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Tandeloos

Tandeloos - bn. zonder tanden: een tandeloos besje; — (nat. hist.) tandelooze dieren, zekere orde van zoogdieren (edentata) waarvan sommige soorten volstrekt geene tanden hebben, terwijl , andere alleen de snij- en hoektanden missen; de luiaards, de gordeldieren en de miereneters behooren er toe. TANDELOOSHEID, v.