tandakken
(19e eeuw) (inf.) (van Mal. 'tandak', dansen; danseres) dansen; springen (zie citaat De Hartog); ongeduldig afwachten; ergens om zitten te springen: tandakken naar iets. De Recensent, ook der recensenten, Volume 22;Volume 26. 1833) • (Jan Pijnappel, Hillebrandus Cornelius Klinkert: Maleisch-nederduitsch woordenboek. 1863) • Vorsten en g...