Wat is de betekenis van stuksgewijs, stuksgewijze, stukswijs?

2025-07-17
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

stuksgewijs, stuksgewijze, stukswijs

1. bw. (per stuk, stuk voor stuk): de meubelen stuksgewijs verkopen; 2. bn. (bij stukken, bij gedeelten, niet alles of allen tegelijk): een stuksgewijze kennisneming; ook, stuksgewijze, stuks(ge)wijs.