Wat is de betekenis van stuk zijn?

2024-04-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

stuk zijn

1) (1980) (kaartspel) koning en koningin van troef in één hand. Zie ook: stuk* schrijft twintig. • ‘Ik ben stuk,’ zei de kastelein. ‘Ik ben geregeld stuk vandaag.’ (Simon Carmiggelt: De avond valt. 1980) 2) (1927) (Barg.) verraden, er bij zijn. • (J.G.M. Moormann: De geheimtalen. 1934)...