Wat is de betekenis van stoethaspel?

2024-04-30
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

stoethaspel

onhandig persoon; dom iemand die graag alleen aan het woord is. Reeds opgetekend in de achttiende eeuw. Komt van het verouderde werkwoord stoeten (onhandig te werk gaan) met toevoeging van haspel (constructie om garen op te winden) en vandaar eigenlijk ‘een haspel die niet goed werkt’..... zulke misselyke stoethaspels van mannen, zo als...

2024-04-30
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Stoethaspel

s., stúthaspel, -hispel.

2024-04-30
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

STOETHASPEL

m. (-s), 1. onhandig mens, onbehouwen, onbeholpen persoon; iem. die zich niet weet te redden; 2. een vreemde stoethaspel, een vreemdeling met wie men niet op kan schieten of die men met wantrouwen of ongeduld gadeslaat.

2024-04-30
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

stoethaspel

m. stoethaspels (onhandig mens; iem., die alles dom en verkeerd aanpakt): een vreemde stoethaspel.

2024-04-30
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

stoethaspel

m. (-s), onhandig mens; iemand die zich niet weet te redden.

2024-04-30
De vreemde woorden

Fokko Bos (1914)

stoethaspel

stoethaspel, - m., dwaas, onhandig mensch.

2024-04-30
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

2024-04-30
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-30
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Stoethaspel

Stoethaspel - m. ( —s), onhandig mensch die alles dom en verkeerd aanpakt.