Wat is de betekenis van STOEPIER?

2024-04-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

stoepier

(1932) (inf.) winkelbediende die op de stoep voorbijgangers probeert binnen te lokken. Ook 'stoepeur' (zie citaat uit 1980). Vgl. aansmoezenier*. • Het trekkende been van Simon zou nochtans een bezwaar geweest zijn om The Westend Style House behoorlijk te vertegenwoordigen, ware het niet, dat Simon nimmer als stoepier noch als verkooper in den...

2024-04-29
Mokums woordenboek

Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)

stoepier

(uitspraak stoepjee), iemand die voor de deur van een winkel klanten naar binnen probeert te praten: Pl. Amst.

2024-04-29
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Stoepier

[uitspr.: stoepjee] [v. Ned. stoep met quasi-Fr. uitgang] portier van café, eetgelegenheid e.d. die op de stoep staat en klanten tracht te lokken; ook: persoon op de stoep voor een winkel die de waren aanprijst en kopers tracht te lokken.

2024-04-29
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Stoepier

verkoper op de stoep voor de winkel

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

STOEPIER

m. (-s), verkoper die zich op de stoep van een winkel ophoudt om kijkers en voorbijgangers te overreden binnen te gaan.

2024-04-29
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

stoepier

(stoepjé) m. Iemand die op de stoep zijn waren aanprijst.

2024-04-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

stoepier

(stoe'pi:r) m. (-s) persoon in dienst van een winkel die zich op de stoep daarvan bevindt om de voorbijgangers tot binnengaan aan te zetten.

2024-04-29
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

stoepier

m. (-s), verkoper die zich op de stoep van een winkel opstelt om kijkers en voorbijgangers te overreden binnen te gaan.

Gerelateerde zoekopdrachten