Wat is de betekenis van Stamelen, stameren?

2024-04-27
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Stamelen, stameren

frequent, van een oud stamen (Ohd.), dat blijven staan, tegenhouden bet., en bij ons reeds op ’t spreken sloeg, vgl. ’t Mnl.: „Segh se (n.l. uw zonden) vrij zonder staemen”. Het is afgeleid van stam, z. d. w„ en bet.: onder ’t spreken blijven staan, vgl. ons stom (in ’t spreken blijven staan, niet verder ku...

2024-04-27
Etymologicum 1573

Cornelis Kiliaan (1573)

Stamelen, stameren

Balbutire, impeditè loqui, titubare, vacillare lingua. germ. stamlen: ang. stamber, stammer.