sprakeloos
sprakeloos - Bijvoeglijk naamwoord 1. niet kunnende spreken Woordherkomst afgeleid van spraak met het invoegsel -e- met het achtervoegsel -loos
Wiktionary (2019)
sprakeloos - Bijvoeglijk naamwoord 1. niet kunnende spreken Woordherkomst afgeleid van spraak met het invoegsel -e- met het achtervoegsel -loos
Muiswerk Educatief (2017)
sprakeloos - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: spra-ke-loos 1. wie niet kan praten van verbazing ♢ ik was sprakeloos toen hij van zijn plannen vertelde Bijvoeglijk naamwoord: spra-ke-loos ... is sprakelozer dan ......
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. bw., 1. het vermogen om te spreken missend; niet bij machte te spreken (op zeker ogenblik, door een uitwendige oorzaak): hij stond, sprakeloos van verbazing. 2. stilzwijgend: sprakeloze gestalten; — bw., zonder te spreken.
M. J. Koenen's (1937)
bn., bw.; de spraak missende, stom inz. voor korte tijd: fig. sprakeloze angst; de menigte stond sprakeloos.
Jozef Verschueren (1930)
(’spra:kəlo:s) bn. (...loze) en bw. 1. van het spraakvermogen verstoken. Syn. stom. 2. zonder te spreken.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: