Wat is de betekenis van spanjool?

2024-10-13
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-10-13
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Spanjool

1) (16e eeuw) (scheldw.) Spanjaard. Te Leiden ook voor iemand met een donker uiterlijk. • 'Oranje! oranje! à bas de Spanjolen!' riep Bouke, terwijl hij met een' geduchten slag den serjeant helm en hoofd verbrijzelde. (Jacob van Lennep: De pleegzoon. 1833) • Hy draagt vergeefs geen krijgsrapier, Mitsgaders twee pistolen, Waar hy...

2024-10-13
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

spanjool

spanjool - Zelfstandignaamwoord 1. (pejoratief) Spanjaard Woordherkomst van het Spaanse español

2024-10-13
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

spanjool

Spanjaard. Tevens een oude slangterm voor ‘syfilis’ (zie P.G.J. van Sterkenburg, Het Woordenboek der Nederlandse Taal, 1993, p. 80) en voor ‘een halve klare met half bessenjenever’. Een verouderd synoniem is spek, vroeger een scheldnaam die de geuzen aan de Spanjaarden en in het bijzonder de Spaanse soldaten gaven. Wellicht...

2024-10-13
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Spanjool

jeneverdrank

2024-10-13
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Spanjool

Spaanse snuif; Spanjaard.

2024-10-13
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

SPANJOOL

(<Fr.), 1. m. (...jolen), (hist.) Spanjaard; 2. v. g. mv., (vero.) Spaanse snuif.

2024-10-13
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

spanjool

1 v. Sp. snuiftabak; 2 m. Spanjaard.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-10-13
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

Spanjool

m. Spanjolen (Spanjaard).