soesa
(1875) (< Mal. soesah) drukte; last, beslommering; gedoe; alles wat onaangenaam is. • ‘'t Is een bol, - 't is een kraan van een vent,’ mompelde hij in stilte: ‘niets geen pedanterie of soesah! (Justus van Maurik: Met z'n achten. Novellen en schetsen. 1883) • De fabriek is al overgenomen en binnen acht dagen trek ik...