soepel
soepel - Bijvoeglijk naamwoord 1. gemakkelijk buigend en zich aanpassend ♢ Het leer was door invetten weer soepel geworden. 2. (figuurlijk) weinig problemen ondervindend ♢ De zaak werd op een soepele manier afgehandeld.
Wiktionary (2019)
soepel - Bijvoeglijk naamwoord 1. gemakkelijk buigend en zich aanpassend ♢ Het leer was door invetten weer soepel geworden. 2. (figuurlijk) weinig problemen ondervindend ♢ De zaak werd op een soepele manier afgehandeld.
Muiswerk Educatief (2017)
soepel - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: soe-pel 1. je kunt het buigen en van vorm veranderen ♢ rubber is een soepel materiaal 2. gemakkelijk, niet streng ♢ de regels hier op school zijn soepel...
Van Dale Uitgevers (1950)
(<Fr.), bn. bw. (-er, -st), zeer buigzaam, lenig: soepele stoffen; soepel leer; — vaak in toepass. op onstoff. zaken: een soepele stijl; soepele voorschriften, niet streng bindend; hij heeft een soepele aard; ze zijn nogal soepel, niet te streng in de toepassing; — bw.: soepel dansen.
M. J. Koenen's (1937)
bn., bw. (Fr. souple; zeer buigzaam, week en zacht en toch sterk, lenig): soepele wollen stoffen, fig. een soepele aard.
Jozef Verschueren (1930)
('soepәl) bn. en bw. (-er, —st) [Fr. < Lat. supplex < plicare, buigen] 1. zeer buigzaam, lenig: leer. 2. gedwee: een karakter.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: