Wat is de betekenis van SNOES?

2025-07-15
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-15
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

SNOES

m. (...zen), 1. lieftallig of aanvallig persoon: een snoes van een kindje; je bent een snoes, erg lief, ook als aanspraak: ga je mee, snoes? 2. (w. g.) snoeshaan.

2025-07-15
Jargon & Slang van Studenten

Marc De Coster (2017)

Snoes

Snoes - een snoes van een kerel: een toffe vent.

2025-07-15
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Snoes

s., pop.

2025-07-15
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

snoes

m. snoezen (1 lief kindje; 2 snoeshaan): 1. een snoes van een kind, een dotje; 2. mamalief zit op de koepel met een vreemden snoes.

2025-07-15
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

snoes

snoes zn. 'schat' categorie: verkorting, leenwoord Nnl. een vreemden snoes 'een rare man' [1839; iWNT], Jij bent een snoesje (tegen een kind) [1876; Alcott], Ik vind haar een snoesje [1889; iWNT], een snoes van 'n jongen [1909; iWNT]. Verkorting van snoeshaan...

2025-07-15
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

SNOES

SNOES - m. (...zen), (gemeenz.) lieverdje: een snoes van een kindje; een snoesje van een wicht, een dotje; — snoeshaan. SNOESJE, o. (-s).

2025-07-15
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)