smarotsen
(16e eeuw) (< Hoogduits schmarotzen) tafelschuimen; klaplopen; (17e eeuw) overdadig eten; schransen; smullen. Vgl. balgen*; ballast* schieten; banken*; bavianen*; beffen*; bekken*; bikken*; bikkesementen*; boefen*; botten*; buffelen*; bunkeren*; de darm* vullen; dikkedakken*; fritsen*; gaffelen*; gofferen*; hachelen*; ingaffelen*; jangen*; de k...