Sluieren
I. SLUIEREN (sluierde, heeft gesluierd), (Zuidn.) slepen, sleuren, niet voort gaan : dat werk sluiert. II. SLUIEREN (sluierde, heeft en is gesluierd), 1. met een sluier bedekken : de bruid was gesluierd; 2. (fot.) met een sluier bedekt worden.