SLICHTEN
(slichtte, heeft geslicht), 1. gelijk-, gladmaken: leder slichten; de vellen, de huiden slichten, ontvlezen, afwrijven of afschaven; 2. (wev.) pappen, de kettingdraden van een weefsel met een lijmige pap bestrijken om ze glad te maken; 3. slechten, afgraven: de koppen der zandstuivingen slichten; 4. slechten, beslechten.