sleet
(de; g.mv.) SP - (van het lichaam) het slijten, verslijten, aftakeling. • Het Belgisch kampioenschap in 1997 is Paul Herijgers' laatste grote wapenfeit, want met de jaren komt er sleet op het veelgeplaagde lijf van de veldrijder. (POLFL)
Jan Luitzen (2009)
(de; g.mv.) SP - (van het lichaam) het slijten, verslijten, aftakeling. • Het Belgisch kampioenschap in 1997 is Paul Herijgers' laatste grote wapenfeit, want met de jaren komt er sleet op het veelgeplaagde lijf van de veldrijder. (POLFL)
Peter Bakema (2003)
(de) het verslijten, slijtage, aftakeling. Een degelijk concert met mooie momenten, maar toch vooral een dat de sleet op de machine toont. - GvA, 17-03-2003. Het frêle postuur en het hese timbre kunnen bezwaarlijk zijn verdienste genoemd worden, wel het feit dat hij het in het Frankrijk van De Gaulle aandurfde die thema's aan te boren d...
Walter De Clerck (1981)
Het (ver)slijten; de omstandigheid dat of de mate waarin iets (ver)slijt: slijtage; - ook m. beur. t. pers.: het afnemen van de lichamelijke en/of geestelijke vermogens, soms bep.: aftakeling. Had hij thuis geen vrouwvolk soms? Trien was er en daar kwam nooit sleet aan, OP DE BEECK 1947, 125. ’t Ging goed met de dorsmachine. Hij heeft ze all...
Van Dale Uitgevers (1950)
I. v., 1. het slijten, verslijten; 2. versleten plaats: er is breuk noch sleet aan, het is geheel nieuw; II. bn.: mijn schoenen zijn half sleet, half versleten.
Jozef Verschueren (1930)
( 'sle:t) I. v. (-je l. Eig. het (ver)slijten : er is nog geen -je aan. → breuk. 2. Metn. afgesleten, afgedankt schip. II. bn. en bw. versleten : die schoenen zijn half -.
J.Pluim (1911)
„geen sleet of breuk”; sleetsch; van: slijten (z.d.w.). Hierbij ook: slet = verachtelijk vrouwspersoon; letterlijk: een afgesleten stuk van een kleed, een vod.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: