Wat is de betekenis van Selbst, selbst?

2025-07-16
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Selbst, selbst

1. Selbst: het zelf, de eigen persoon. 2. selbst: zelf; zelfs; selbst ist der Mann, vertrouw alleen op U zelf, zélf doen!; er war die Höflichkeit selbst, hij was de beleefdheid zelve; selbst heute fehlt er, zelfs vandaag is hij afwezig.