Wat is de betekenis van seibel?

2024-04-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

seibel

(1904) (< Jidd.) rommel, rotzooi; bedrog, zwendel; slecht, minderwaardig persoon. Van het Hebreeuwe woord ‘zèbel’ (drek, mest; rommel, afval), in het Bargoens overgenomen in de zin van ‘rommel, rotzooi, slechte waar’. • Maar je mot er maar geen poosjet meer om geven Je zal aan haar nekome nog beleven Zo een...

2024-04-29
Wijn & drank Encyclopedie

Jan Zellenrath (1979)

Seibel

Frans specialist op het gebied van de wijnbouw die door kruising een 100-tal wijnstokken met verschillende karaktereigenschappen heeft ontwikkeld. Enkele van zijn meest opmerkelijke successen werden door Philip Wagner beschreven in zijn A Wine Grower’s Guide.

2024-04-29
Woordenboekje Nederlandse Jiddisch

H. Beem (1975)

Seibel

seibelaar, seibelen; zie zeibel, zeibelaar, zeibelen.

2024-04-29
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Seibel

(Barg.) bedrog; zwendel

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Seibel

v., (Barg.) bedrog, zwendel, slechte waar.

2024-04-29
Boevenjargon

Professor Henry Roskam (1949)

seibel

bedrog; zwendel; slechte waar. Laat je geen seibel in je jatten stoppen.

2024-04-29
De vreemde woorden

Fokko Bos (1914)

seibel

seibel - o., (argot) bedrog; zwendel.