seibel
(1904) (< Jidd.) rommel, rotzooi; bedrog, zwendel; slecht, minderwaardig persoon. Van het Hebreeuwe woord ‘zèbel’ (drek, mest; rommel, afval), in het Bargoens overgenomen in de zin van ‘rommel, rotzooi, slechte waar’. • Maar je mot er maar geen poosjet meer om geven Je zal aan haar nekome nog beleven Zo een...