Schubbig
adj., skobbich.
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. (-er, -st), van schubben voorzien, vol schubben : het schubbig watervolk (Bild.); — de schubbige boomzwam (Polyporus squamosus).
Jozef Verschueren (1930)
('schubbəch) bn. en bw. (-er, -st) van schubben voorzien, met schubben : de vissen noemt men het watervolk.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: