Wat is de betekenis van Schikkelijk?

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Schikkelijk

adj. & adv., skiklik, skaplik.

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Schikkelijk

bn. bw. (-er, -st), 1. bereid zich te schikken, inschikkelijk : schikkelijk van aard.; een schikkelijk man, met wie men best kan omgaan ; 2. fatsoenlijk, gepast, redelijk : je moet het schikkelijk met mij maken, mij niet te veel laten betalen ; 3. tamelijk, vrij goed, vrij wel: het weer is nogal schikkelijk ; hij maakt het nogal schikkelijk.

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

schikkelijk

bn., bw. (redelijk; tamelijk; fatsoenlijk; vrijwel, schappelijk); een schikkelijke prijs, een schikkelijk inkomen; het met iem. schikkelijk maken, niet te veel van iem. verlangen.

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

schikkelijk

('schikkələk) bn. en bw. (-er, -st) redelijk, tamelijk, schappelijk: een man; hij maakt het nogal -; het met iemand maken; zich jegens iemand tonen.

2024-04-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Schikkelijk

bn. en bw. (-er, -st), 1. bereid zich te schikken, inschikkelijk: een schikkelijk man, met wie men best kan omgaan; 2. fatsoenlijk, gepast, redelijk: je moet het schikkelijk met mij maken, niet te veel verlangen; 3. tamelijk, vrij goed: het weer is nogal schikkelijk.

2024-04-26
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Schikkelijk

Schikkelijk - bn. bw. (-er, -st), redelijk, tamelijk toegevend, ordelijk; — gij moet het schikkelijk met mij maken, mij niet te duur laten betalen, (ook) niet te veel laten arbeiden; — een schikkelijk man, met wien men best kan omgaan; — hij maakt het nogal schikkelijk, past tamelijk goed op. SCHIKKELIJKHEID, v. betamelijkheid,...