schichtig
schichtig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: schich-tig 1. angstig omdat het verkeerd af kan lopen ♢ schichtig keek de dief om zich heen 2. wie gauw schrikt ♢ het jonge veulen was nog erg schich...
Muiswerk Educatief (2017)
schichtig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: schich-tig 1. angstig omdat het verkeerd af kan lopen ♢ schichtig keek de dief om zich heen 2. wie gauw schrikt ♢ het jonge veulen was nog erg schich...
Fa. A.J. Osinga (1952)
adj. & adv., skoftich, wif, skril(lich), skrutel, tsjel-, kjelreauwich, huftich, huijich, jenstich, jinstich, spoek(er)ich, spoeksjoch, spoeksjoggerich; — worden, zijn, spoeksjen, skrute, skrilje; niet — bij trams (v. paarden), trammak.
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. bw. (-er, -st), 1. (veroud.) haastig; met snelle, onverwachte beweging; 2. schuw, vreesachtig, schrikachtig: een schichtig paard ; schichtig worden; schichtige blikken.
M. J. Koenen's (1937)
1. bn. (schuw, schrikachtig): een schichtig hert; de paarden werden 2. bw. (op schuwe, schrikachtige wijze): de kinderen keken naar ons en vertrouwelijk naar de eenden.
Jozef Verschueren (1930)
('schichtəch) bn. en bw. (-er, -st) [➝ schicht I] 1. Veroud. snel, vlug. 2. vreesachtig, schrikachtig, schuw: een veulen; omkijken.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
bn. en bw. (-er, -st), 1. haastig; met snelle, onverwachte beweging; 2. schuw, vreesachtig, schrikachtig: een paard.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: