Schepeling
m. en v. (-en), hij die tot de bemanning van een schip behoort, in zijn betr. tot dat schip beschouwd.
Van Dale Uitgevers (1950)
m. en v. (-en), hij die tot de bemanning van een schip behoort, in zijn betr. tot dat schip beschouwd.
E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)
is volgens art. 396 W.v.K. hij, die een arbeidsovereenkomst met de reder van een schip heeft aangegaan; elders evenwel in de wet betekent „schepeling” aangemonsterde opvarende buiten de kapitein (zie bemanning). Lit.: R. P. Cleveringa, Het nieuwe zeerecht, 3de dr., blz. 215, 225, 270 (Zwolle 1946).
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
M. J. Koenen's (1937)
m. en v. schepelingen (iemand, die op een schip vaart, met uitzondering van de passagiers); voor het v. ook schepelinge.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
m. (-en), 1. hij die tot de bemanning van een schip behoort, in zijn betrekking tot dat schip beschouwd; 2. in sociaal rechterlijke zin: elke werknemer behalve de kapitein die een arbeidsovereenkomst met een reder heeft gesloten om dienst te doen aan boord van een door deze in de vaart gebracht schip.
J.H. van Dale (1898)
Schepeling - m. en v. (-en), al wie zich aan boord van een schip bevindt, met uitzondering van de passagiers; de schepelingen, de bemanning. SCHEPELINGE, v. (-n). SCHEPEL(S)MAND, v. (-en); ...ZAK, m. (-ken), mand, zak die een schepel inhoudt.
I.M. Calisch (1864)
Schepeling, m. en v. (-en), die zich aan boord van een schip bevindt; matroos; passagier; de -en, de bemanning.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: