Schepeling
m. en v. (-en), hij die tot de bemanning van een schip behoort, in zijn betr. tot dat schip beschouwd.
Van Dale Uitgevers (1950)
m. en v. (-en), hij die tot de bemanning van een schip behoort, in zijn betr. tot dat schip beschouwd.
M. J. Koenen's (1937)
m. en v. schepelingen (iemand, die op een schip vaart, met uitzondering van de passagiers); voor het v. ook schepelinge.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
m. (-en), 1. hij die tot de bemanning van een schip behoort, in zijn betrekking tot dat schip beschouwd; 2. in sociaal rechterlijke zin: elke werknemer behalve de kapitein die een arbeidsovereenkomst met een reder heeft gesloten om dienst te doen aan boord van een door deze in de vaart gebracht schip.
J.H. van Dale (1898)
Schepeling - m. en v. (-en), al wie zich aan boord van een schip bevindt, met uitzondering van de passagiers; de schepelingen, de bemanning. SCHEPELINGE, v. (-n). SCHEPEL(S)MAND, v. (-en); ...ZAK, m. (-ken), mand, zak die een schepel inhoudt.
I.M. Calisch (1864)
Schepeling, m. en v. (-en), die zich aan boord van een schip bevindt; matroos; passagier; de -en, de bemanning.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: