Wat is de betekenis van Scheepsvolk?

2025-07-16
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Scheepsvolk

o., 1. bemanning van een schip, gewoonlijk buiten —, soms met inbegrip van de gezagvoerder en de officieren; 2. zeelieden.

2025-07-16
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Scheepsvolk

s.n., skips-, farrens-, farjensfolk (it).

2025-07-16
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

scheepsvolk

o. (de gezamenlijke matrozen op een schip, soms met inbegrip van den gezagvoerder en de officieren; in het alg. zeelieden).

2025-07-16
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

scheepsvolk

o. 1. volk, bemanning van een schip. 2. Algm. zeelieden.

2025-07-16
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Scheepsvolk

o., 1. bemanning van een schip, gewoonlijk niet, soms mèt inbegrip van de gezagvoerder en de officieren; 2. zeelieden.

2025-07-16
Vivat's Geïllustreerde Encyclopedie

J. Kramer (1908)

Scheepsvolk

de bemanning van een zeeschip, meer bepaald een oorlogsschip; zij bestaat uit den état major (den commandant en de officieren) en de equipage (het scheepsvolk). De officieren logeeren achteruit, de equipage vooruit; „achter den grooten mast behooren” beteekent hetzelfde als ,,den rang van officier bekleeden”. De equipage is...

2025-07-16
Zeemans woordenboek

Jacob van Lennep (1865)

Scheepsvolk

z.n.o. - Zy die dienst doen aan boord van schepen. Zie manschap, zeevolk.

2025-07-16
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-16
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

Gerelateerde zoekopdrachten