Wat is de betekenis van schaapachtig?

2024-04-27
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

schaapachtig

schaapachtig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: schaap-ach-tig 1. waaruit blijkt dat je er niets van snapt ♢ hij keek me schaapachtig aan Bijvoeglijk naamwoord: schaap-ach-tig ... is schaapachtiger dan ... ...

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Schaapachtig

bn. bw. (-er, -st), in geest of aard op een schaap gelijkend, dom, onnozel: er schaapachtig uitzien; — (bw.) op de wijze van een schaap, onnozel: iem. schaapachtig aankijken.

2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

schaapachtig

bn., bw. (als [van] een schaap; fig. onnozel, dom): een schaapachtig gezicht zetten; er uitzien.

2024-04-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

schaapachtig

('scha:pachtәch) bn. en bw. (-er, -st) 1. als een schaap. 2. dom, onnozel: een gezicht zetten; er uitzien.

2024-04-27
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Schaapachtig

bn. en bw. (-er, -st), dom onnozel: er uitzien; (bw.) op de wijze van een schaap, onnozel, zonder begrip: iemand schaapachtig aankijken. schaapherder m. (-s), persoon die schapen hoedt.

2024-04-27
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Schaapachtig

Schaapachtig - bn. bw. (-er, -et), als een schaap; (fig.) dom, onnoozel: er schaapachtig uitzien; zich schaapachtig aanstellen. SCHAAPACHTIGHEID, v. onnoozelheid, domheid.

2024-04-27
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)