Wat is de betekenis van schaakstuk?

2024-04-28
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

schaakstuk

schaakstuk - zelfstandig naamwoord uitspraak: schaak-stuk 1. wit of zwart figuurtje uit een schaakspel ♢ de koning en de toren zijn schaakstukken Zelfstandig naamwoord: schaak-stuk het schaakstuk ...

2024-04-28
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

schaakstuk

schaakstuk - De stukken die worden gebruikt in het schaakspel.

2024-04-28
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Schaakstuk

o. (-ken), elk der stukken, figuren, van het schaakspel.

2024-04-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

schaakstuk

o. schaakstukken (figuur v. e. schaakspel): er zijn 32 schaakstuk stukken: koning, koningin, raadsheer (of: loper), kasteel (of: toren), paard, pion.

2024-04-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

schaakstuk

('scha:k) o. (-ken) stuk, figuur bij het schaakspel behorend.

2024-04-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Schaakstuk

o. (-ken), elk van de stukken, figuren, van het schaakspel. Schaakstukken komen als wapenembleem weinig voor, behalve de toren die meestal de vorm van een embleem heeft aangenomen.

2024-04-28
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Schaakstuk

Schaakstuk - o. (-ken), stuk dat tot het schaakspel behoort (inz. in tegenst. der pionnen of boeren).