Wat is de betekenis van Rusticus?

Lat. 'landelijk, eenvoudig', als zelfstandig naamwoord 'boer'. Heiligennaam: 1) Rusticus, bisschop van Clermont 423, gestorven 446; kerkelijke feestdag: 24 september; 2) Rusticus, bisschop van Lyon 494-501; kerkelijke feestdag: 25 april; 3) Rusticus, bisschop van Trier, begin 6e eeuw; kerkelijke feestdag: 14 oktober.

Zie M. A. J. Bauer.

m Lat. 'landelijk, eenvoudig', als zelfst. nw. 'boer'. Heiligennaam: 1) Rusticus, bisschop van Clermont 423, gest. 446; kerk. feestdag: 24 sept.; 2) Rusticus, bisschop van Lyon 494-501; kerk. feestdag: 25 apr.; 3) Rusticus, bisschop van Trier, begin 6e eeuw; kerk. feestdag: 14 okt.

1. eig., tot het land (veld, landgoed) behorende, landelijk, land-, veld-, praedium, Cic., vita, Cic., res (plur.), landbouw, het boeren, Cic., homo, landman, boer, Cic., colona, boerin, Ov., mus, Hor., numina, Ov. | subst., rusticus, i, m. landman, boer, plur. rustici, landlieden, boer...

Boersch.

Diaken van Rome, kerkelijk schrijver uit de 6e eeuw. R., neef van paus Vigilius, speelde een rol in den → Driekapittelstrijd. Hij steunde aanvankelijk den paus, maar weldra bestreed hij zijn oom, die hem excommuniceerde. Hij schreef een strijdschrift tegen de beslissing van het 5e alg. concilie (Konstantinopel II van 553) en werd naar Theba&iu...

(i'rustikus) (H.) → Dionysius, Rusticus, enz.

Rusticus - 1) familienaam, o. a. in de gens Fabia (Fabii no. 28) en de g. Iunia (Junii no. 22).—2) Q. Iunius Rusticus, stoicijnsch wijsgeer, leermeester en vriend van keizer Marcus Aurelius, onder wien hij hooge ambten bekleedde.

...