Wat is de betekenis van Ruitijd?

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Ruitijd

m. (-en), tijd waarin een dier, inz. een vogel ruit; oneig. ook wel eens van bomen gezegd.

2024-04-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

ruitijd

m. (tijd, waarin dieren, inz. vogels ruien, b.v. Augustus); zie ruien.

2024-04-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

ruitijd

('rui) m. tijd waarin de dieren ruien.

2024-04-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Ruitijd

m. (-en), tijd waarin een dier, m.n. een vogel ruit; oneig. ook wel eens van bomen gezegd.

2024-04-28
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Ruitijd

Ruitijd - m. (-en), tijd waarin een dier, inz. een vogel ruit. Zie RUIEN.

2024-04-28
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Ruitijd

Ruitijd, m. gmv. tijd waarin de vogelen ruijen; zie RUIJEN.