Wat is de betekenis van rozijnenbaard?

2024-04-30
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

rozijnenbaard

(19e eeuw) (sch.) kin met puisten aan de mond. • Toet Mond, bek. Vijgetoet, elders: rozijnenbaard. (Noord en Zuid. Jaargang 3. 1880) • Barbuquet, m. Rozijnenbaard, m. (Callewaert's groot Nederlandsch-Fransch en Fransch-Nederlandsch woordenboek. 1909) • Iemand met puisten op zijn kin heeft een rozijnenbaard. (Mechlinia. 1930) &bull...

2024-04-30
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Rozijnenbaard

m., scherts, ben. voor een branderige uitslag om de mond die een korst als van rozijnen vormt; persoon daarmee behept.

2024-04-30
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

rozijnenbaard

m. rozijnenbaarden (krentenbaard).

2024-04-30
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

rozijnenbaard

(ro'zij'nən) (-en) 1. m. Eig. mond, kin met rozijnen. 2. m. en v. Metn. persoon met een rozijnenbaard.

2024-04-30
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Rozijnenbaard

m., synoniem voor krentenbaard.