Wat is de betekenis van Ronden?

2024-04-26
Molenwoordenboek

B.D. Poppen (2000)

Ronden

Het zuiver rondmaken van vnl. pelstenen. wat door de molenmakers geschiedde.

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Ronden

(rondde, heeft gerond), I. (overg.) 1. rond maken, rond doen worden: kurk ronden, de vierkante stukjes kurk afronden; — een plankje, een gat ronden; — (oneig.) afronden; 2. rondleiden; 3. (zeew.) (een uitstekende punt, een hoek, kaap, hoofd enz.) omvaren; 4. zich ronden, een ronde vorm aannemen; II. (onoverg.) een...

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

ronden

rondde, h. gerond (rond maken, afronden): een gekapt gat wat ronden.

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

ronden

('rondən) (rondde, heeft gerond) 1. Eig. rond maken, afronden : een opening -; bevallig zich de vormen van het lichaam. 2. Mett. afronden : een gerond geheel.

2024-04-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Ronden

(rondde, heeft gerond), I. 1. rond maken, rond afwerken: kurk -, de vierkante stukjes kurk afronden; pelstenen ronden; een plankje, een gat ronden, (oneig.) afronden; 2. (een uitstekende punt, hoek, kaap, hoofd, boei, enz.) omvaren; 3. zich ronden, een ronde vorm aannemen; II. een ronde vorm krijgen.

2024-04-26
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Ronden

Ronden - (rondde, heeft gerond), rondmaken, een ronden vorm aan iets geven: kurk ronden, de vierkante stukjes kurk rondsnijden, afronden ; — een plankje ronden; — een ronden vorm krijgen : dat meisje begint al aardig te ronden; — de ronde doen; — (gew.) (slachtersw.) van huis tot huis rondgaan om den menschen te vragen of...

2024-04-26
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Ronden

Ronden, bw. gel. (ik rondde, heb gerond), rond maken, een ronden vorm geven. *-, ow. de ronde doen.