Wat is de betekenis van Roervink?

2024-04-27
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

roervink

lokvink; opstoker.

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Roervink

m. (-en), 1. lokvink die vogelaars aan de roerlijn laten fladderen om daardoor andere vogels te lokken; 2. aanstoker, opruier, belhamel; 3. (gew.) onrustig, druk persoon.

2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

roervink

m. -en; lokvink van een vogelaar; fig. opruier, belhamel.

2024-04-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

roervink

m. en v. (-en) 1. Eig. lokvogel die aan een roerlijn vastzit. 2. Metf. oproermaker, onruststoker.

2024-04-27
Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Roervink

D.i. onruststoker, opruier; eig. een vink, die in de vinkebaan aan een lijntje met de pootjes is vastgemaakt en door den vinker genoodzaakt wordt op te fladderen, als hij vinken in de lucht ziet, die daar dan op afkomen, lokvink (Chomel II, 1252 a); zuidndl. een roer. In de 16de eeuw was roervink in den overdrachtelijken zin bekend, blijkens Kiliae...

2024-04-27
Levende taal verklarend woordenboek

T. Pluim (1921)

Roervink

een opstoker, belhamel. Letterlijk de vink, die bij het vinkenvangen anderen tot zich lokt. Men heeft bij ’t vinkenvangen twee soorten van vinken: nl. ie. een lokvink, die in een kooitje bij ’t slagnet zit en door zijn roep de andere vinken lokt, en 2e. een roervink, die op een roer (of wip) zit, dat door den vogelvanger kan bewogen wor...

2024-04-27
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Roervink

v./m. (-en), 1. lokvink; 2. aanstoker, opruier, belhamel.

2024-04-27
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 9 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Roervink

Roervink - m. (-en), lokvink dien vogelaars langs eene stang op en neer trekken, om hem te doen fladderen en daardoor andere vogels te lokken; — (fig.) aanstoker, aanhitser, belhamel.