Wat is de betekenis van Reisvaardig?

2024-04-26
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

reisvaardig

gereed om op reis te vertrek.

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Reisvaardig

adj., reisfeardich.

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Reisvaardig

bn., gereed om te vertrekken.

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

reisvaardig

bn.: hij stond reisvaardig , d.i. gereed om te vertrekken.

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

reisvaardig

(reis'va:rdəch) bn. gereed voor de reis.

2024-04-26
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Reisvaardig

Reisvaardig - bn. gereed om te vertrekken.

2024-04-26
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Gerelateerde zoekopdrachten