Wat is de betekenis van Reispas?

2025-07-16
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Reispas

m. (-sen), paspoort houdende verlof om te reizen of enig gebied te betreden.

2025-07-16
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

reispas

paspoort.

2025-07-16
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

reispas

m. reispassen (paspoort, pas om de grenzen van een land te kunnen overgaan).

2025-07-16
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

reispas

m. (-sen) paspoort.

2025-07-16
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

reispas

m. (-sen), 1. paspoort voor het buitenland (m.n. term in België); pas door een gastland aan vreemdelingen verstrekt, waarmee dezen in dat land kunnen reizen en verblijven; 2. pas voor soldaten.

2025-07-16
Vivat's Geïllustreerde Encyclopedie

J. Kramer (1908)

Reispas

zie Pas.

2025-07-16
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-16
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)