Wat is de betekenis van Reifen, reifen?

2025-07-16
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Reifen, reifen

1. Reifen: hoepel; luchtband, band; ring. 2. reifen: rijpen; rijp worden; doen rijpen. 3. reifen: es reift, er valt rijp. 4. reifen: hoepels, banden omleggen.