Wat is de betekenis van Regen, regen?

2024-04-28
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Regen, regen

1. regen: roeren, bewegen, reppen; sich regen, zich bewegen, zich verroeren, opkomen; es regt sich etwas, er komt beweging, er roert zich iets. 2. Regen: regen; aus dem Regen in die Traufe kommen, van de regen in de drup komen.