Rechtschapen
adj. & adv., rjochtskepen, nommel.
Jozef Verschueren (1930)
(recht’scha:pən) bn. en bw. in alle opzichten (handelend) zoals het past : een man; te werk gaan. Syn. → braaf.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
bn. (-er, -st), 1. braaf, eerlijk, deugdzaam: rechtschapen mensen; 2. echt, waarachtig.
J.H. van Dale (1898)
Rechtschapen - bn. (-er, -st), oprecht, eerlijk, braaf, deugdzaam: iedereen prees hem om zijn rechtschapen karakter; rechtschapen menschen. RECHTSCHAPENHEID, v.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: