Rabauw
schooier; winterappel
Van Dale Uitgevers (1950)
(<Fr.), m. {-en) (inz. litt. t.), 1. landloper, vagebond, rondtrekkend bedelaar; 2. ruw, losbandig persoon; iem. van het minste allooi: rare, lompe rabauwen; 3. schelm, schurk, galgenaas : rabauwen van jongens ; 4. soort van winterappel, grauwe renet.
Dr. L.M. Metz (1937)
Rabaut. Deugniet, schelm. Vroeger veel gebruikt voor ordeverstoorder. Rabauwtakken : de dunne takken van een gevelden boom.
Jozef Verschueren (1930)
('bouw) m. (-en) 1. Eig. persoon van het minste allooi, deugniet, schelm: vuile -en. 2. Metf. [wegens het onooglijk uiterlijk] grauwe renet: de is een winterappel. 3. Metn. rabauweboom.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
[Fr.], m. (-en), (litt.taal), 1. landloper, een rondtrekkend bedelaar; 2. ruw, losbandig persoon; iemand van het minste allooi: rare, lompe rabauwen; 3. schelm, schurk.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: