Wat is de betekenis van quiz?

2025-07-15
Prisma Nederlands Fries

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-15
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-15
Op-en-top Nederlands

Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)

quiz

(zelfstandig naamwoord) [alg.] kwis, vragenspel - Helderzienden zijn uitgesloten van deelname aan de Toekomstkwis.

2025-07-15
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

quiz

quiz - zelfstandig naamwoord 1. spel waarbij je vragen moet beantwoorden ♢ bij deze quiz kun je 10 000 euro winnen Zelfstandig naamwoord: quiz de quiz de quizzen het quizje...

2025-07-15
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Quiz

[Am. = ondervraging] spel waarbij aan de deelnemers vragen worden gesteld; kwis.

2025-07-15
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Quiz

(kwis) vraag- en antwoordspel

2025-07-15
Van aalmoes tot zwijntjesjager

Dr. E. Schröder (1980)

Quiz

Het Engelse woord quiz voor: vraag- en antwoordspel in radio of televisie is een heel jong woord, dat spreekt vanzelf. Des te merkwaardiger is het dat niet met zekerheid kan worden gezegd waar het vandaan komt, hoe het is ontstaan. De enige hypothese-maar meer dan een hypothese is het niet-die enige waarschijnlijkheid heeft, is dat quiz een brokstu...

2025-07-15
Signalement van nieuwe woorden

Riemer Reinsma (1975)

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-15
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

quiz

I. snaak, type, (droogkomieke) spotvogel, spotster; aardigheid, grap; (Am) ondervraging, vraag(spel); II. 1. voor de gek houden, foppen; 2. begluren; 3. (Am) ondervragen, aan de tand voelen.