pusher
(1965) (< Eng.) drugsdealer; iemand die platen plugt*. • Opgedirkte straathoeren, barmeiden, pooiers, flikkers en dopepushers. (Jan Cremer: Sneeuw. 1976) • Pusher: verkoper van hard drugs. (Steef Davidson: Drugs. Kruiden van hemel en hel. 1982) • Dat zij op die dag hun boeien zullen verbreken en hun pushers zullen verpletteren....