Pronkerig
adj., pronksk, pronkerich.
M. J. Koenen's (1937)
bn., bw. (ijdel, opgeschikt, pralend): een pronkerig heertje; pronkerig gekleed, opgedirkt.
J.H. van Dale (1898)
Pronkerig - bn. bw. (-er, -st), overdreven mooi: hij is altijd pronkerig gekleed. PRONKERIGHEID, v.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: