Wat is de betekenis van Practicus?

2025-07-15
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-15
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Practicus

(Gr.-Lat.), m. (-sen, practici), 1. iem. van practische ervaring; iem. die zakelijk en doelmatig te werk gaat; 2. iem. die in de praktijk toepast wat de theorie leert; ervaren vakman.

2025-07-15
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Practicus

persoon die door grote ervaring kundig is in de uitoefening van zijn wetenschap of vak.

2025-07-15
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Practicus

ervaren praktijkman; iemand die doelmatig te werk gaat

2025-07-15
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Practicus

iemand, die ervaren is in de toepassing van zijn vak

2025-07-15
Vreemde woorden in de natuurkunde en namen der chemische elementen

Prof. Dr. P.H. van Laer (1949)

Practicus

(Lat.; plur. practici; = Gr. praktikós = bedrijvig, bezig; prättein = doen, handelen). Iemand die practisch is, ervaren vakman. Practisch physicus =physicus die zich met de proefondervindelijke natuurkunde bezighoudt; in tegenstelling tot een → theoreticus.

2025-07-15
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

practicus

m. iemand, die ervaren is in de uitoefening of toepassing van zijn vak of wetenschap.

2025-07-15
Latijns-Nederlandsch Lexicon

Stephanus Axters (1937)

PRACTICUS

Praktisch.

Wil je toegang tot alle 18 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-15
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

practicus

m. practicussen, practici (Lat. ervaren vakman; ook: practisch man).

Gerelateerde zoekopdrachten