Wat is de betekenis van pitoe, pitou?

2024-04-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

pitoe, pitou

(1966) (Gent) loerder; iemand die schunnige praat verkoopt. Vaak voorafgegaan door ‘vuile’. • Celui - là voleur, un vuile pitoe, bandiet de première classe, ikke good boy, Donatus Kwik. Rosse Knevel… (Hugo Claus: Het Goudland: Spel naar de roman van Hendrik Conscience. 1966) • (Edmond Cocquyt: Nieuw Gents...

Gerelateerde zoekopdrachten