pispaal
1) (1900) (inf.) voetveeg, iemand die zich alles moet laten welgevallen. • Die kerels denken zeker, dat ze wat meer zijn dan 'n ander, omdat ze nou met de meid in de keuken magge geilen ; nog al n lekker baantje, oppasser van 'n luitenant, godverdomme nou! drie gulden in de maand en de pispaal van meneer en mevrouw… (L.H.A. Drabber: Het...