Wat is de betekenis van Pinda?

2024-04-29
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

pinda

Het begrip pinda heeft 3 verschillende betekenissen: 1) als nootje gegeten peulvrucht. olierijke peulvrucht die wordt gedopt en uit de hand gegeten of wordt verwerkt tot borrelnoot, pindakaas of arachideolie; peulvrucht die wordt gegeten als nootje. Zowel in toepassing op de peulvrucht met dop als zonder dop. 2) plant die de pinda...

2024-04-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

pinda

1) (1991) (meerv.) iets onbeduidends; peanuts: 'da's pinda's.' • Pinda's: naar het Engelse 'peanuts': kleinigheid, stelt niets voor! (C.A.J. Hoppenbrouwers: Jongerentaal: de tipparade van de omgangstaal. 1991) • De vestigingen van Al Jadeeda Stores in Oman verkopen geen Deense en Nederlandse meuk meer. Houdt het dan nooit op? Nee, mensen...

2024-04-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

pinda

pinda - zelfstandig naamwoord uitspraak: pin-da 1. kleine ovale noot die uit twee helften bestaat ♢ hebben we geen pinda's bij de borrel? Zelfstandig naamwoord: pin-da de pinda de pinda'...

2024-04-29
Antiliaans woordenboek

Nicoline van der Sijs

pinda

(Van der Sijs 2005) aardnoot; ontleend aan Papiaments pinda of Sranantongo pinda; het woord gaat terug op Kongolees mpinda en is door tot slaaf gemaakten uit Afrika naar Amerika gebracht. Het is doorgedrongen tot het Europees-Nederlands en heeft daar vroegere benamingen als aardnoot, olienoot, sausje of kesausie vervangen; sausje en kesausie gaan t...

2024-04-29
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Pinda

klein persoon. Syn.: broekenman, droldrie dwerg garnaal gnoom hobbit. Toen we een jaar of 15 waren, zaten Peter H. en ik op schoonspringen. Hij was nog best goed ook. We noemden hem de pinda, omdat hij zo klein was. (Nieuwe Revu, 16/03/2005)

2024-04-29
Biologische encyclopedie

G. Th. van Kempen (1974)

pinda

verbastering van pindar, Indiase naam voor grondnoot.

2024-04-29
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

pinda

: wilde pinda (de), kruipend of klimmend kruid met kleine, oranjegele vlinderbloemen in trossen (Rhynchosia minima, Bonenfamilie). Zie WB e.a. 206. - Etym.: De gelijkenis met pinda (Arachis hypogaea) is klein.

2024-04-29
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Pinda

aardnoot.

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-29
Eerste Medisch Systematische Ingerichte Encyclopedie

Uitgeversmaatschappij A. Manteau N.V. (1954)

Pinda

zie apennootjes.