Wat is de betekenis van Pico?

2025-07-15
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Pico

(<Fr.-It. piccolissimo), (Zuidn.), in het whist- en bostonspel: woord dat men gebruikt om aan te duiden, dat men spelen wil om slechts één slag te halen: de pico gaan.

2025-07-15
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

pico

1) (1991) (muz.) pianoconcert. • Zojuist verscheen het twaalf cd's tellende deel 7: de pianoconcerten, of pico's, zoals men in de platenbizz meent te moeten zeggen. (Avenue, januari 1991) 2) (1985) verkorting van pico* bello. • Dus je woont daar pico. Maar eenzaam. (Rinus Ferdinandusse: Een klein vergrootglaasje. 1985) &bu...

2025-07-15
Nederlandse Voornamenbank

Meertens Instituut (2020)

Pico

Zie Pike

2025-07-15
Internet woordenboek

Ensie (2001)

Pico

UNIX-editor.

2025-07-15
Woordenboek van Neologismen

Marc de Coster (1999)

Pico

Pico - slangafkorting van pianoconcert. Zojuist verscheen het twaalf cd’s tellende deel: de pianoconcerten, of pico’s, zoals men thans in de platenbizz meent te moeten zeggen. Avenue, januari 1991

2025-07-15
Voornamenboek

Dr. Johannes van der Schaar (1964)

Pico

m -> Pike (Fri. en Gron.).

2025-07-15
Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Pĭco

(1), bepekken, teren.

2025-07-15
Spaans woordenboek (SP-NL)

Dr. C.F.A. van Dam (1948)

pico

m. snavel, bek; houweel; bergtop; piek (berg); cien pesetas y pico, honderd en zoveel peseta’s.

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-15
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

Pico

= Pinksterconferentie.