Wat is de betekenis van pauze?

pauze - zelfstandig naamwoord uitspraak: pau-ze 1. tijd waarin je even stopt met wat je deed ♢ tijdens de pauze at ik een boterham 1. een pauze inlassen [een tijdje stoppen] Zelfstan...

s., skoft (it), holdert.

...

(<Lat.), v. (-n, -s), 1. rustpoos, inz. bij een toneeluitvoering of een concert: gedurende de pauze zat hij in de koffiekamer ; veertig minuten pauze ; — er ontstond een kleine pauze in het gesprek ; 2. afdeling van een psalm, door het woord pauze van de volgende gescheiden: de 3de pauze van de 119de psalm; 3. (muz.) rust; een pauze ma...

(Lat.), rustpoos, spec. tussen bedrijven van toneelstuk of op het midden van een concertuitvoering.

v. pauzen, pauzes, pauzetje (Lat. pauza, Gr. pausis: 1 [kortere of langere) rustpoos, gedurende welke tijd men met iets tijdelijk ophoudt: rust; 2 muz. rustteken): 1. de pauze duurde een uur; in de pauze; tien minuten pauze; 2. een vierde pauze.

(muziek), rustteeken van bepaalde metrische waarde. Deze zijn in duur gelijk aan de noten door dezelfde breuk uitgedrukt. Een p. van meerdere maten wordt aangeduid door een cijfer boven een dwarsstreep. Zie → Generale pauze. de Klerk.

zie: Rust.

(pouzə) v. (-n. -s ; -tje) [Lat. pausa] I. Eig. 1. AIgm. rustpoos ; laat ons nu even houden; er ontstond een kleine in het gesprek ; er wordt veertig minuten gehouden tussen de twee bedrijven van het toneelstuk. 2. Muz. rust : een maken, terwijl de anderen blijven zingen; generale -, als alle zangers of instrumenten zwijgen. II. Metn. [van I 2] Mu...